Mijn vader (geboren in 1889) groeide als arm, verwaarloosd jongetje op in een zogenaamd liefdesgesticht van de rooms-katholieke kerk, het Laurentiusgesticht in Rotterdam. De broederscongregatie O.L.V. van Zeven Smarten beheert de fotocollectie. Ik bracht hun een bezoek dat ertoe leidde dat zij mij een cd met vijftien foto’s toestuurden.
Mijn vaders zusje, geboren met een hazenlip en een bocheltje, kwam in een meisjesgesticht terecht. Hun vader, mijn opa Jan Pieter Paaij, liet zijn zwangere vrouw Adriana en hun vier kleine kinderen eind 1892 in de steek en nam als geweerschutter voor de KNIL de benen naar Medan, Sumatra. In Medan leidde hij een kleurrijk bestaan, dreef onder meer een scheersalon en haalde regelmatig het nieuws in de Sumatra Post. Van mijn oma wist ik amper iets, behalve dat zij in de goot belandde en ellendig aan haar einde kwam. Een foto van haar was er niet. Het maakte dat ik op onderzoek ging. Hoe zo’n speurtocht gaat, lees je hieronder.
Als ik ’s avonds weer op internet snuffel, stuit ik op een berichtje in het ‘Rotterdamsch Nieuwsblad’ van 5 juli 1904:
Tegen Geertruide Catharina Treling, huisvrouw van A.F. van den Steenhoven, laatst gewoond hebbende Schiedamschedijk 70, thans verblijf houdende Pijnackerstraat 93, 3x bellen bij J. Paaij, waakster in het ziekenhuis, Coolsingel, als dat door mij geen betalingen of iets dergelijks meer geschieden zal.
A.F. van den Steenhoven.
Kennelijk stond mijn oma wel haar mannetje. Ik denk dat ze een deal had gesloten met Van den Steenhoven. Ze moest boze schuldeisers aan de deur te woord staan en hun namen en vorderingen noteren zodat hij genoeg bewijzen in handen had dat zijn vrouw Geertruide zonder zijn toestemming met geld smeet.
Als ik rondneus op de site van het stadsarchief van Rotterdam ontdek ik adresboeken. In 1900 vermeldt mijn oma zichzelf als waakster in het Coolsingelziekenhuis. Er staat bij dat ze weduwe is. Twee jaar later noemt ze zich ziekenverpleegster. Tot slot verschijnt ze in 1911 in het adresboek onder de naam A.J.F. Paaij-van Boxcel. Misschien heeft ze zichzelf bewust uitgegeven als weduwe. Dat genoot toen ongetwijfeld meer aanzien dan de status van ‘verlaten vrouw’.
Het vaste waakpersoneel van het Coolsingelziekenhuis behoorde tot de arbeidersbevolking van Rotterdam. Het losse waakpersoneel bestond uit werklozen en mensen die met de waakdiensten in het ziekenhuis een bijverdienste hadden. Sommigen van hen werkten van zeven uur ’s morgens tot zeven uur ‘s avonds en verdienden daar zes gulden per week mee. De vaste wakers en waaksters ontvingen extra loon voor het afleggen van lijken. Regel was dat de huismeester de wakers en waaksters aanstelde, maar hij liet het grotendeels over aan de portier.
In mijn hoofd ontstaat een romance. Ik probeer me mijn oma voor te stellen in het Coolsingelziekenhuis.
Toen ze als waakster begon, was ze vierendertig jaar. Haar lange lokken opgestoken in een losse knot en weggestopt onder de enige hoed die ze bezat. Ze werd al grijs. Door ondervoeding, stress en armoede een normaal verschijnsel in die tijd.
Ze was blij met haar baantje als waakster. Op een dag was ze gewoon naar het Coolsingelziekenhuis gegaan. Ze had gehoord dat ze altijd wel mensen voor de waakdiensten konden gebruiken. Haar dienstbodenbestaan leverde haar net genoeg op om het hoofd boven water te houden, maar met wat waakdiensten in het Coolsingelziekenhuis erbij kon ze geld opzij leggen. Dan kon ze misschien eindelijk haar kinderen eens bezoeken in de gestichten. Zolang ze niet kon betalen voor hun verpleging, mocht ze ze ook niet zien. Jan, haar zoon, zou inmiddels vijftien jaar zijn en Anne, haar dochter, dertien jaar. Ze had geen idee hoe ze er nu zouden uitzien. Ze had ze al elf jaar niet meer gezien.
Meneer Van den Steenhoven, de portier van het ziekenhuis, had haar aangenomen. Eigenlijk hoefde ze daar niet zoveel moeite voor te doen. Ze had verteld over haar betrekkingen als dienstbode en dat was voor hem het bewijs dat ze schoon en proper was.
‘Ik ben al jaren weduwe en heb een kamertje bij mijn betrekking. Die raak ik kwijt, want ze hebben me niet langer nodig,’ vertelde Adriana hem na een paar dagen. Ze keek naar de grond, want ze was gewend mannen niet rechtstreeks aan te kijken. Als vrouw was ze immers geen gelijkwaardige gesprekspartner.
‘Je mag wel Aad zeggen,’ zei Van den Steenhoven joviaal. Hij klopte haar vaderlijk op haar schouder en hief haar kin omhoog. ‘Ik ben maar twee jaar ouder dan jij hoor. Je bent een harde werkster. Dat had ik al meteen in de gaten.’
Adriana raakte in verwarring. Ze kreeg zelden complimenten en was onzichtbaar in het leven van andere mensen.
Van den Steenhoven wreef over zijn kin en trok zijn uniform recht. ‘Ik weet misschien wel een oplossing. Hoe laat ben je vandaag klaar?’
Adriana’s hart sloeg een tel over. Wat zou hij bedoelen? ‘Om tien uur vanavond. Ik heb een vroege dienst,’ stamelde ze.
Die avond troffen ze elkaar in de linnenkamer van het Coolsingelziekenhuis. Van den Steenhoven wachtte haar bij de deur op. ‘Ik heb overal een sleutel van’ zei hij. Zijn stem trilde van ingehouden spanning en er klonk nog iets anders door, maar Adriana kon niet goed bedenken waarom ze zich onbehaaglijk begon te voelen.
‘Ik kan wel een kamertje voor je regelen. Vlak naast het ziekenhuis staat er nog eentje op drie hoog leeg. Ik heb zo mijn contacten. Wil jij dan iets voor me doen?’ Hij boog zich voorover en streek haar haren uit haar gezicht. ‘Mijn vrouw kan niet met geld omgaan, hield het huis niet schoon en kookte amper eten voor me. Ik heb haar eruit gegooid. Er komen nog steeds mensen aan de deur die hun geld eisen. Daar wil ik vanaf.’
Adriana luisterde verwonderd. De manier waarop hij over zijn vrouw sprak, maakte iets bij haar los. Er klonk dezelfde emotie in door als wanneer zij sprak over Jan Pieter. Ze haatte hem voor het leven wat zij door zijn plotselinge vertrek gedwongen was te leiden. Uit wraak deed ze het kort na zijn vertrek doen voorkomen alsof ze weduwe was geworden. Toen hij haar en hun kinderen in de steek had gelaten, was er immers iets doodgegaan in haar. Een beetje sjoemelen met de waarheid mocht, vond ze. Dat had ze afgekeken van Jan Pieter. Die loog alles aan elkaar vast. Ze schudde met haar hoofd, alsof ze Van der Steenhoven tot de orde wilde roepen.|
‘Je wilt niet weten wat ik je als wederdienst wil vragen?’
‘Nee, dat is het niet. Ik heb soms zoveel gedachten in mijn hoofd dat het volloopt. Wat moet ik doen?’
‘Het staat erin,’ tikte Van der Steenhoven een week later op de krant. Hij rekte zich vergenoegd uit in het portiershokje. ‘Vanavond laat drinken we er een borreltje op.’ Uit zijn jaszak haalde hij een fles jenever. Deze keer hadden ze afgesproken in de strijkkamer. Het was een zwoele zomeravond en de ramen stonden open.
Voordat Van der Steenhoven de fles aan zijn mond zette, beroerden zijn lippen zachtjes haar nek. Hij beet zachtjes in haar oorlel en Adriana kreunde zacht. Zou er voor haar toch nog een stukje geluk zijn weggelegd?
Ze gaf toe aan haar ontluikende gevoelens voor deze man. Misschien kon hij ervoor zorgen dat ze haar kinderen weer snel in de armen kon sluiten. Hij had zoveel contacten dat hij misschien wel iets kon regelen…